III.1 De index
De nationale index van de consumptieprijzen, kortweg index genaamd, meet de prijsverhogingen. Hij steunt op een ingewikkelde enquête die maandelijks de prijs noteert van een groot aantal goederen en diensten die de « korf van de gezinnen » genoemd wordt. Elk van de goederen en diensten in deze korf krijgt een relatief gewicht toegekend, in functie van zijn gemiddelde kost voor een gemiddeld gezin. De index wordt om de acht jaar herzien. De laatste verandering gebeurde op 1 januari 2006.
De Indexcommissie, samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgevers, de vakbonden en enkele universiteitsprofessoren, beslist welke producten in de « korf van de gezinnen » thuishoren en welk hun relatief gewicht is. De keuze van deze producten en van hun onderlinge verhouding wordt, soms moeizaam, onderhandeld. Het is geen neutrale keuze.
Bijvoorbeeld : de huren tellen slechts voor 6.2% van de (fictieve) uitgaven in de korf van de gezinnen mee terwijl de huur in werkelijkheid meer dan 20% van de uitgaven kost. Voor de armste is dit aandeel nog groter.
III.2. De indexering van de lonen en van de sociale uitkeringen.
Wanneer de index aanvaard is door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid op voorstel van de Indexcommissie, worden de lonen en uitkeringen aangepast in functie van de verhoging van de vastgestelde prijzen. De indexering wordt per sector uitgevoerd volgens verschillende modaliteiten.
In de privé-sector, wordt de aanpassing gedaan op vaste tijdstippen (bijvoorbeeld om de drie maanden) maar vooral op basis van een spilindex. De lonen worden dan aangepast wanneer een bepaalde spilindex overschreden wordt, bijvoorbeeld twee percent.
In de openbare diensten worden de lonen en weddes aangepast een maand nadat de spilindex van twee percent overschreden werd. Sinds 1983 wordt deze spilindex berekend op basis van de gladgestreken gezondheidsindex , ‘t is te zeggen het gemiddelde van de gezondheidsindexen van de vier laatste maanden, en dus niet op basis van de index van de lopende maand. De indexering van de weddes van de openbare diensten gebeurt dus met een grote vertraging op de prijsverhogingen.
De sociale uitkeringen worden geïndexeerd zoals de weddes van de openbare diensten, maar zonder de vertraging van één maand.
De index onderging vele veranderingen en manipulaties. De belangrijkste manipulatie wordt de gezondheidsindex genoemd. Deze gezondheidsindex wordt berekend zoals de index der consumptiegoederen maar tabak, benzine, diesel en alcoholische dranken worden uit de korf der gezinnen geweerd. De gezondheidsindex werd in 1994 opgelegd. Sindsdien geldt deze index als basis voor de aanpassing van de lonen en weddes, de sociale uitkeringen en de huur.
De gevolgen van deze manipulatie op de koopkracht zijn belangrijk : een verhoging van tien percent van de petroleumprijzen heeft een impact van 0.21% op de gezondheidsindex terwijl dat eigenlijk 0.40 % is in de « normale » index. Omdat de prijs van de uit de korf geweerde producten sneller stijgt dan de andere, gaat de gezondheidsindex trager omhoog dan de gewone, globale index. Tussen 1996 en 2006 ging de normale index 18.93% omhoog terwijl de gezondheidsindex in dezelfde tien jaar slechts 16.98% steeg.
Naast de gezondheidsindex grepen nog verschillende manipulaties van de index plaats sinds 1976 : het opschorten van de indekseringen gedurende acht maanden in 1983, de indexsprongen van 1984 tot 1986 : één indeksering per jaar werd overgeslagen.(zie blauwe kader onder)
De jongste manipulatie is het gladstrijken dat in 1993 beslist werd. In plaats van de index van de lopende maand te bekijken om het overschrijden van de spilindex vast te stellen, wordt het gemiddelde van de lopende maand en van de drie vorige maanden dat bekeken wordt. De indexering gebeurt dus met vertraging.
In 1982 en 1983 legt de regering verschillende indexsprongen op : de index gaat omhoog maar de werkgevers dienen de lonen niet aan te passen. In 1984, 1985 en 1986 legt de regering opnieuw drie indexsprongen op. Dit is zoveel erger omdat we hiervan twintig jaar later nog steeds de gevolgen voelen. Inderdaad : een loon van 1.000 € bruto in 1983 bereikt op einde 1986 slechts 1.147 €, zonder de indexsprongen zou dat 1.243 € geweest zijn. In 1987 kwam er snel een nieuwe indeksering van twee percent. Maar deze werd toegepast op het slecht geïndexeerde loon van 1.147€, en niet op het juiste loon van 1.243€. Bij iedere indexering werd dit verlies herhaald. Tot op de dag van vandaag. Het brutoloon van 1.000 € uit 1983 komt op 1.738 € in mei 2006 ; zonder de indexsprongen zou het juiste loon 1.885 € bedragen. Een loonverlies van 147 € moet iedere maand gedragen worden. Over de laatste 25 jaar is het verlies opgelopen tot totaal 31.858 €.
III.3. De index en het IPA 2007-2008.
Einde 2005 kondigde de regering de noodzaak aan om onderhandelingen « zonder taboes » aan te vatten, ook over de loonindexering. Dit leidde onmiddellijk tot verzet : de vakbonden meldden dat een aanval op de index geleid stond aan een « oorlogsverklaring ». De regering, gevolgd door de ene partij na de andere, trok haar staart in. Het in vraag stellen van de indexering zou niet op de agenda van het IPA 2007-2008 staan.
Twee opmerkingen horen hierbij :
De indexering blijft en is sinds lange tijd een geliefkoosd doelwit van het patronaat. Het VBO vindt dat « het afschaffen van het indexeringssysteem de beste oplossing zou zijn voor de competitiviteit van de Belgische ondernemingen ». Het IMF oordeelt dat de indexering een « anachronisme » is. De OESO heeft het over de « Belgische uitzondering » : alleen België en het GH Luxemburg hebben nog een « automatisch » indexeringsmechanisme. Zelfs indien blijkt dat het in vraag stellen van de indexering niet onmiddellijk op de agenda van het IPA staat, staat het als een paal boven water dat dit een belangrijk objectief blijft voor het patronaat.
Onmiddellijk een aanval op de indexering aanpraten is een beproefde patronale tactiek : het ergste aankondigen, dan een paar stapjes terugzetten en daardoor ruimte scheppen om andere aanvallen te doen slagen. In dat geval hebben de vakbondsleidingen de neiging om een status quo als een overwinning voor te stellen « omdat het ergste vermeden werd ».
III. 4. Onze mening (CAP): De indexering moet met hand en tand verdedigd worden!
- Ze doet de solidariteit werken tussen de sterkere en de zwakkere sectoren. De zwakkere sectoren moeten niet bij iedere sectoriele onderhandeling opnieuw de aanpassing van de lonen aan de levensduurte eisen.
- De indexering werkt ook de solidariteit in de hand tussen loontrekkenden met of zonder werk omdat de sociale uitkeringen automatisch ook aangepast worden : de indexering geldt ook voor het pensioen, voor dopgeld, OCMW, gehandicaptenpensioen, kindergeld ;
- De index moet opnieuw volledig gelden : de zogenaamde gezondheidsindex moet afgeschaft worden ;
- De index moet verbeterd worden. Hij moet diepgaand herzien worden zowel wat betreft de methode van onderzoek van de gezinsbudgetten als wat de onderlinge verhouding aangaat tussen de verschillende goederen en diensten, vooral voor belangrijke posten zoals de huurprijzen ;
- De indexering moet automatisch zijn : het gladstrijken van de index moet afgeschaft worden omdat dit de aanpassing van de koopkracht met maanden uitstelt ;
- De index weerspiegelt slechts de verhoging van de levensduurte, en doet dat bovendien niet zeer goed. Een recente studie van CRIOC toont aan dat de koopkracht van de Belgische gezinnen sinds tien jaar met gemiddeld drie percent per jaar daalt, niettegenstaande de indexeringen en de loonsverhogingen. Deze daling is nog belangrijker voor de armere gezinnen.
Dit gezegd zijnde : de indexering is geen middel om de rijkdom te herverdelen. We denken dus niet dat de indexering zou moeten toegepast worden naargelang iemand rijker of armer is. De herverdeling van de rijkdom noodzaakt veel belangrijkere maatregelen !
09 november, 2006
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten