Loonmatiging of loonblokkering.
De « loonnorm »
De loonmatiging is een verhaal dat al langer is dan een kwart eeuw. In dit verhaal werd een belangrijk blad geschreven in 1996 met de wet « met betrekking op de promotie van de tewerkstelling en de preventieve vrijwaring van de competitiviteit ».
Volgens de wet van 1996 moeten de sociale partners bij het afsluiten van een IPA tot een akkoord komen over een « loonnorm » die niet mag overschreden worden tijdens de duur van het akkoord. De Collectieve Arbeidsovereenkomsten (CAO’s) leggen vervolgens de loonsverhogingen vast voor de sectoren. Deze loonsverhogingen mogen de loonnorm vastgelegd in het IPA niet overschrijden;
1. De loonnorm wordt vastgelegd in functie van een vergelijking van de gemiddelde loonkost per werknemer in België met dezelfde kost in drie buurlanden, Frankrijk, Duitsland en Nederland, ingeschat op basis van de gegevens en vooruitzichten van de OESO.
2. De norm bevat ten minste de index plus de baremieke loonsverhogingen;
3. De sociale partners, waar de drie vakbonden deel van uitmaken, leggen de norm vast op basis van een « Technisch Rapport » van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB), een paritaire vergadering. Het Technisch Rapport dat de « maximaal beschikbare marge » vastlegt wordt voorzien voor 9 november 2006;
4. In de wet van ’96 wordt de norm als een « maximum beschreven ». Anders gezegd : het gaat om een dwingende norm. Nochtans stemt de VBO sinds 2002 erin toe, zonder dat de wet veranderd werd, dat de norm een indicatief karakter krijgt.
Dwingende of indicatieve norm ?
In het kader van een « gentlemen’s agreement » tussen vakbonden en patroons, namen deze laatste het principe aan dat de loonnorm indicatief geïnterpreteerd kan worden. Dit is het resultaat van een gesjacher waarin het engagement van de vakbonden om de door de ondernemers gewenste modaliteiten te respecteren in geval van staking en de toezegging van het VBO om meer soepelheid aan de dag te leggen in de toepassing van de loonnorm op sectorieel vlak. Maar het feitenmateriaal bewijst dat de sectoriële akkoorden na het IPA praktisch nooit de norm overstijgen ! Enerzijds omdat de wet zware boetes voorziet voor de bedrijven die de norm overstijgen. Deze boetes werden tot op vandaag nooit opgelegd, maar de dreiging ervan wordt afschrikwekkend ervaren. Anderzijds, omdat een te sterke overstijging in de sectoren een globaal verlies van controle kan meebrengen : de globale overstijging kan dan afgetrokken worden van de loonnorm voor de volgende periode. Dan wordt in die volgende periode de overblijvende marge voor loonsverhoging, buiten de index en de baremieke aanpassingen, nog kleiner. Dit werd voor het eerst toegepast in het vorig IPA (2005-2006). De dwangmatigheid spruit ook voort uit de dreiging dat bij het mislukken van het overleg de regering unilateraal de knoop kan doorhakken.
Enkele jaren gelden kon men in een document van de CRB lezen dat één van de echte bestaansredenen van de wet van 1996 en de loonnorm de volgende is : « op alle niveaus van de onderhandelingen de eis van loonmatiging doen ingang vinden, onafgezien van het feit dat de betrokken sector blootstaat aan de internationale concurrentie. Men moet terdege begrijpen dat we niet op zoek zijn naar een maatstaf van de competitiviteit maar naar een norm voor het coördineren van de lonen » (Lettre mensuelle socio-économique du Conseil Central de l’Economie, december 1999 – onze vertaling) Anders gezegd : de inzet is de pil van de loonmatiging te doen slikken door de sectoren die niet gebonden zijn aan een buitenlandse concurrentie, en die dus in theorie niet onderworpen zijn aan de competitiviteitsberekeningen in vergelijking met onze buurlanden. Maar wie vooral de pil moet slikken zijn de vakbonden die over een gunstige krachtsverhouding beschikken : sommige sectoriële centrales staan sterker dan de interprofessionele structuren. Hetzelfde document geeft zonder schroom toe dat een interprofessionele norm voordeliger is dan een specifieke norm voor elke sector want deze laatste werkwijze « zou de beste manier zijn om drie miljoen werknemers op straat te krijgen » ! Zelfs met de « indicatieve » interpretatie brengt de loonnorm een werkelijk zelfbeperkend mechanisme binnen bij de vakbonden, een carcan of een dwangbuis dat ze aangepast krijgen en waarvan de logica naar steeds meer « matiging » streeft.
De wet van 1996 voorziet een « correctiemechanisme » : indien de toegepaste loonnorm van het afgelopen akkoord de gemiddelde loonkost van de drie buurlanden voorbijstreeft, dan kan deze overschrijding teniet gedaan worden tijdens het tweede jaar van het IPA of in het volgend IPA. Dit was het geval voor de periode 2005-2006. Gevolg hiervan : de norm zakt alsmaar !
1997-1998 : 6,1 %
1999-2000 : 5,9 %
2001-2002 : 6,4 %
2003-2004 : 5,4 %
2005-2006 : 4,5 %
Nochtans waren de loonsverhogingen voorzien door de OESO in de drie andere landen geraamd op 5.3% in 2005 ! De loonnorm lag dus lager dan de voorzieningen van de OESO – en hij lag onder het voorstel van de CRB !- omdat er voor het eerst gebruik werd gemaakt van het correctiemechanisme : de Belgische lonen groeiden in 2003-2004 sneller dan in de buurlanden.
Welke loonnorm voor het IPA 2007-2008 ?
Het Technisch Rapport van de CRB verschijnt normaal op 9 november. Dit gaat aanduidingen geven voor het vastleggen van een loonnorm. Dan vatten de echte onderhandelingen tussen patronaat en vakbonden aan in het kader van het IPA.
Aanvulling 09/11/06: De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven voorziet in haar rapport een loonstijging in de buurlanden van 5,5% in de komende twee jaar.
Zoals we reeds schreven, heeft het IPA 2005-2006 de loonnorm vastgelegd op 4.5%, waarvan 3.3% voorzien was voor de indexering en 1.2% voor de loonsverhogingen. Maar de index steeg met 3.43 punten tussen 1 januari 2005 en september 2006. De lonen en uitkeringen werden één maal geïndexeerd in 2005 en nogmaals in 2006. Totale aanpassing : 4% in plaats van de 3.3% die voorzien waren. Einde 205 schatte de CRB dat de Belgische lonen 2.1 % hoger gestegen waren dan de lonen van de drie buurlanden. Dit verschil van 2.1%, indien het bevestigd wordt door het rapport van de CRB, gepaard aan de indexeringen die hoger liggen dan voorzien, zou betekenen dat de loonnorm van het IPA 2005-2006 sterk overtreden werd. Het « correctiemechanisme » dreigt inderdaad toegepast te worden in het kader van het akkoord 2007-2008.
Ontsporing ? Welke ontsporing ?
Nochtans heeft de Nationale Bank (BNB) op 12 juni 2006 een rapport gepubliceerd dat vaststelt dat de loonsverhoging in 2006 slechts 4.2% bedraagt, en niet 5.2% zoals de CRB aankondigde in november 2005. De loonsverhoging zou dan 0.3% lager liggen dan de loonnorm vastgelegd in het IPA 2005-2006... Interessant is dat de BNB drie elementen aanhaalt die uitleggen waarom deze stijging lager uitvalt dan « voorzien » :
1. de toepassing van de nieuwe gezondheidsindex
2. de zwakte van de loonsverhogingen en van de premies toegekend in de bedrijven buiten het kader van de CAO’s
3. de bijkomende verminderingen van de patronale bijdragen aan de Sociale Zekerheid
Vermits het argument van de overschrijding door de Belgische lonen van de norm niet meer opgaat, blijft er één enkel patronaal argument. Ze kunnen hameren op een relatief ongunstig verschil met de buurlanden om te blijven doorgaan Over de « noodzaak » van een « loonmatiging ». De patronale eisen zijn eindeloos, vermits het VBO deze « loonhandicap » op 10 % schat over de laatste tien jaar ! Het rapport van de BNB kan dit maar niet genoeg onderschrijven, vermits het stelt dat « de handicap tegenover de drie buurlanden –Duitsland, Frankrijk en Nederland- waarschijnlijk (sic !) groter geworden is ». (onze vertaling)
Verhoging van de petroleumprijzen ?
Een van de redenen die het patronaat aanhaalt om de « ontsporing van de loonkost » uit te leggen is de verhoging van de petroleumprijzen. Maar het gaat om een vals argument want deze duurte heeft geen weerslag, noch direct noch indirect, op de berekening van de index waaraan de lonen zich aanpassen. Zoals we hierboven al schreven, volgen de lonen niet de index van de consumptieprijzen maar wel de schijnheilige « gezondheidsindex », waar tabak en de meeste brandstoffen (benzine, diesel) uit geweerd werden. Van de slag « worden de effecten op de onderliggende inflatie die te wijten zijn aan de spiraal prijs-loon zeer sterk verminderd door het bestaan van de gezondheidsindex », zoals het Planbureau onlangs moest toegeven in een studie. Dezelfde studie onderlijnt dat « Het systeem van loonsonderhandeling ondervindt zeer weinig de weerslag van de verhoging van de energieprijzen in de lonen. Bovendien zijn de voorziene verhogingen van de reële lonen zwak (of zelfs negatief zoals in Duitsland), zwakker dan de toename in productiviteit. (…)Tot besluit, de loonsverhoging is zeer beperkt gebleven. » (in « Les conséquences économiques du choc pétrolier sur l’économie belge ».Federaal Planbureau, Working paper, januari 2006 – onze vertaling).
De wet van 1996 is een sleutelelement van de loonmatigingspolitiek.
Ze moet afgeschaft worden. Inderdaad, deze wet legt een carcan op dat belet in vrije onderhandelingen een loonsverhoging te bekomen, wat ook de krachtsverhouding is, gezien het om een wettelijke bepaling gaat. Bovendien verbindt ze de vakbondsleidingen rechtstreeks met de loonmatiging want de norm wordt vastgelegd door de sociale partners in de Groep van Tien op basis van een rapport van de CRB, paritair organisme waar de drie vakbonden deel van uitmaken.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten