14 oktober, 2006

Vlaams Belang telt meeste arbeiders onder verkozenen

Deze week wisten de kranten te melden dat het Vlaams Belang de meeste arbeiders telt onder verkozenen: “Bij de gemeenteraadsverkiezingen werden er in de 13 Vlaamse centrumsteden 11 arbeiders verkozen: 8 voor het Vlaams Belang en 3 voor de sp.a. Er stelden zich 154 arbeiders kandidaat. Dit is 6,2 procent van het totaal aantal kandidaten. Bij de verkozenen daalt het aandeel van de arbeiders tot 2,1 procent. Dat blijkt uit een doorlichting door politicologen van de K.U. Leuven van het profiel van de kandidaten die verkozen werden.” (HLN.BE) Uiteraard moeten we daar de nodige vraagtekens bij plaatsen.

Ten eerste moeten we de opmerking maken dat ‘arbeider’ hier slaat op het wettelijke statuut (m.a.w. verengd tot bijna uitsluitend productie-arbeider) en dus niet als algemene omschrijving als loontrekkende. Trouwens in verschillende sectoren beschikken 'arbeiders' over een bediendestatuut (distributie, verzorgenden in de non-profit,…)

Is het niet logisch dat bij een partij die electoraal hoog scoort, de kans om als arbeider verkozen te worden ook groter is? Vervolgens kunnen we ook uitgaan van het systeem van ‘alibi-kandidaten’. Zoals spa-Spirit veel allochtonen op de lijst heeft gezet als pure marketing-strategie om extra stemmen aan te trekken, heeft het Belang arbeiders op haar lijst gezet om zogezegd te tonen dat zij de ‘Vlaamse arbeider’ vertegenwoordigen. Het is natuurlijk niet omdat men arbeiders onder zijn leden telt of arbeiders ervoor stemmen, dat men daarom kan claimen een arbeiderspartij te zijn. Als we uitgaan van die redenering is elke klassieke partij een arbeiderspartij.

Om over een arbeiderspartij te kunnen spreken moet men met een reeks van elementen rekening houden waaronder de geschiedenis, de samenstelling, het programma en de algemene oriëntatie van die partij. Wat de geschiedenis betreft kunnen we kort zijn: het Vlaams Belang onderhoudt via allerhande mantelorganisaties nauw contact met voormalige oostfronters en collaborateurs. Een directe organische link met het vooroorlogse fascisme is duidelijk aanwezig.

Een arbeiderspartij oriënteert zich in de eerste plaats naar de arbeidersbeweging en de bredere lagen van de werkende klasse. Dit is zeker niet het geval voor het VB. Zij spreken dit trouwens zelf tegen: het VB beschouwt zich als een volkspartij en probeert de verschillende klassen met elkaar te verzoenen. In het interbellum noemde dit ‘solidarisme’. Wat het programma betreft is buiten de inhoud ( sociaal-economisch staat het VB op een ultra-liberale positie) ook belangrijk wie bepalend is hiervoor in de partij. Wordt de partijlijn bepaald of bijgestuurd door de arbeiders in het VB? Hun houding tijdens de acties tegen het Generatiepact spreekt dit alvast grotendeels tegen. De partijleiding had het moeilijk om de volledige windstilte te handhaven als het over de staking ging. De nodige uitgesproken fascistische oprispingen doken hier en daar op het internet en gemeenteraadsinterventies op. Het VB keurde de staking af maar hing dit nieuws niet aan de grote klok zoals ze dat doen met hun anti-migrantenstandpunt. Dit had een reden: een groot deel van hun (arbeiders)electoraat steunde de acties van de bonden. Het partijkader van het VB bestaat vooral uit de ‘gefrustreerde middengroepen’ en zij delen ‘unilateraal’ de lakens uit in de partij.

Verder weet men ook in het artikel te melden dat beroepspolitici de meeste kans maken om verkozen te zijn: “Van de 204 die zich in de centrumsteden kandidaat stelden, raakten er 192 (93,1 procent) verkozen.” Wat we al lang wisten, wordt nu met cijfers bewezen.

Geen opmerkingen: